INTRODUCTIE

Tijdens darmfermentatie wordt voer afgebroken tot onder andere vetzuren (die bouwstenen zijn voor verdere ontwikkeling in het lichaam), CO2 en waterstof (H). H wordt verwijderd door methanogene micro-organismen, en samen met CO2 omgezet in methaan. Dit is een natuurlijk proces en is nodig omdat hoge niveaus van H de spijsvertering verstoren.

Enterisch CH4 komt vrij bij het boeren. Voor een volwassen koe varieert de gemiddelde uitstoot van 200-500 g CH4/dag. Rundvee stoot minder uit dan melkvee. Als we echter kijken naar de totale uitstoot van vleesvee, varieert die van 14-32 kg CO2-eq/kg eetbaar vlees. Dit is een ruime marge, omdat er vele systemen voor de productie van rundvlees bestaan. Een intensiever systeem zal lagere emissieniveaus hebben dan extensieve productiesystemen. Dit komt door het gebruik van krachtvoer in intensieve systemen en meer beweiding in extensieve systemen. Voederbeheer is dan ook een praktijk die vaak wordt gebruikt om de darmemissies van CH4 te beïnvloeden en die vrij snel resultaten oplevert. Binnen de verschillende voederstrategieën is het gebruik van vetten een bekend en veel gebruikt voederbestanddeel. In dit deel lichten we het werkingsmechanisme van vetten nader toe.

WERKINGSMECHANISME VAN VETTEN

1. Minder fermenteerbare organische stof

De toevoeging van vet leidt tot een lagere hoeveelheid fermenteerbare organische stof. Vetten worden niet gefermenteerd in de pens en leiden niet tot de productie van methaan. Wanneer we vet aan het dieet toevoegen, vervangt dit vet ook een ander voer in het dieet. Meestal bevat dit vervangen voer fermenteerbare koolhydraten, wat leidt tot de productie van methaan. Daarnaast hebben vetten ook een coatingeffect op de vezeldeeltjes in het rantsoen, waardoor deze minder beschikbaar zijn voor fermentatie in de pens.

2. Productie van propionzuur

De toevoeging van voedingsvetten leidt tot een hogere productie van propionzuur. Propionzuur is een vluchtig vetzuur dat waterstofgas verbruikt. Daardoor is er minder H beschikbaar voor de vorming van methaan.

Dit komt door de lagere hoeveelheid structurele koolhydraten (omdat deze gedeeltelijk worden vervangen door vetten), omdat er minder beschikbaar is voor fermentatie in de pens door de omhullende werking van de vetten. Minder structurele koolhydraten zal ook leiden tot een verschuiving van micro-organismen naar meer propionzuur producerende micro-organismen. Dit alles zal leiden tot een verschuiving van de productie van vluchtige vetzuren naar meer propionzuur.

De productie van propionzuur zal fungeren als een alternatieve route voor het verbruik van waterstofionen, wat betekent dat de waterstof zal worden gebruikt voor de productie van propionzuur en niet beschikbaar zal zijn voor de productie van methaan. Op hun beurt veroorzaken de andere vluchtige vetzuren, azijnzuur en boterzuur, de productie van meer waterstofgas, wat leidt tot een toename van CH4.


3. Remming van micro-organismen in de pens

Voedingsvetten remmen micro-organismen in de pens. Protozoën worden beïnvloed door de toevoeging van voedingsvet. Aangezien protozoën belangrijke producenten van waterstof zijn, heeft remming ervan gevolgen voor de hoeveelheid waterstof die in de pens vrijkomt. Bovendien hebben methanogene bacteriën een nauwe relatie met de protozoën, wat leidt tot een efficiënt methaanproductiesysteem. Remming van de protozoën leidt dus tot een lagere methaanproductie.

4. Biohydrogenering van onverzadigde vetzuren

Biohydrogenering is een proces in de pens waarbij onverzadigde vetten worden omgezet in verzadigde vetten. Het belangrijkste verschil tussen deze twee soorten vetzuren is het voorkomen van een dubbele binding in hun koolstofketen. Dit proces is nodig omdat onverzadigde vetten een negatieve invloed hebben op micro-organismen in de pens. Voor dit proces is H nodig, zodat er minder H beschikbaar is voor methaanproductie. Biohydrogenering is echter slechts verantwoordelijk voor een kleine vermindering van de methaanuitstoot. Slechts 2-3% van de methaanreductie in de pens kan aan dit proces worden toegeschreven.

 

BEINVLODENDE FACTOREN VAN VETTEN

Ook de hoeveelheid vet speelt een belangrijke rol. Hoe meer vet aan het voer wordt toegevoegd, hoe lager de CH4-productie zal zijn. Dit geldt echter tot op zekere hoogte, want als we het aandeel vet in het rantsoen te veel verhogen, zal de voeropname dalen.

Zoals gezegd is ook de bron van het vet belangrijk. Onverzadigd vet zal een groter reductiepotentieel hebben dan verzadigd vet.

Ook de vorm van het vet is belangrijk. Bij toevoeging van olie zal minder methaan worden uitgestoten dan bij de hele grondstof.

Ten slotte is ook de samenstelling van het voer van invloed. Het methaanreducerende effect van vetten is groter bij toevoeging in een krachtvoer, dan bij toevoeging in ruwvoer.


IMPACT OP PRESTATIES OP HET BEDRIJF

Socio-economische veerkracht: Afhankelijk van de manier waarop vet wordt toegevoegd, is het mogelijk de prijs van het vlees niet te beïnvloeden (kosten-batenanalyse).
Diergezondheid en dierenwelzijn: Een te hoog vetgehalte kan de gezondheid van het vee schaden
Productie-efficiëntie en vleeskwaliteit: /
Klimaat en duurzaamheid: Lagere methaanemissies in de darmen


DEMONSTRATIE

Een boerderij in België past lijnzaad toe in het rantsoen van hun vleesvee. In de volgende video wordt meer uitgelegd over het effect van voer op het milieu en vertelt de boerin over haar ervaring met dit dieet.

https://www.youtube.com/watch?v=mr3KOxDaSyI (Gesproken in het Nederlands, met Engelse ondertiteling)